Brussel

Bizarre en magische plaatsen
MagisterV
Groot Inquisiteur Generaal
Berichten: 3119
Lid geworden op: 22-07-2009 12:31

Bericht door MagisterV » 01-12-2010 13:33

[u]Onze-Lieve-Vrouw van het bootje[/u]

Volgens de legende hoorde deze vrouw van een arme lakenwever uit Brussel op zekere dag hemelse stemmen. Deze vertelden haar dat de Maagd Maria de stad wenste te begunstigen en meer bepaald de Kruisboogschuttersgilde, die op de Zavel een kapel had opgericht ter ere van Onze-Lieve-Vrouw.

Beatrijs kreeg van de stemmen de opdracht zich naar Antwerpen te begeven om er het miraculeuse beeldje van O.L.V. op 't Stokske te ontvoeren en naar Brussel over te brengen. Er werd aangedrongen op de snelle uitvoering van de opdracht. Met haar man roeide ze in een minimum van tijd naar Antwerpen. Hier begaf Beatrijs zich rechtstreeks naar de O.L.V.-kerk en nam het beeld mee. De koster, die zich ertegen verzette, stond roerloos, als van Gods hand geslagen. Beatrijs spoedde zich vervolgens met het beeld naar het bootje. Tegen wind en stroomopwaarts ging de terugtocht slechts moeizaam vooruit. Tot bovenaardse krachten hen ter hulp kwamen : het bootje snelde opeens over het water naar Brussel en strandde vlak bij het oefenterrein van de Schuttersgilde.

De onverwachte verschijning van het bootje, omhuld in een vreemde schemering en vergezeld van zoete muziek, bracht heel wat deining teweeg in de buurt. Ondervraagd over dit gebeuren deed Beatrijs haar verhaal. Men riep "wonder" en "mirakel", te meer daar ook de Antwerpenaars zich neerlegden bij deze buitengewone gebeurtenis. Nooit, gaven ze toe, zou een eerlijke en godsvrezende vrouw zoals Beatrijs, haar hand durven leggen op een alom vereerd beeld, zonder er door een bovennatuurlijke kracht toe gedwongen te zijn. Zij vroegen dat het beeld tot openbare verering zou worden tentoongesteld. Er werd besloten het O.L.V. op 't Stokske in de kapel aan de Zavel onder te brengen. Bovendien werd beloofd op de plaats van deze kapel een grotere kapel op te richten en jaarlijks het O.L.V.-beeld, onder de bescherming van de gewapende Gildebroeders, processiegewijs rond te dragen.

Zo ontstond, volgens de legende, de Ommegang in Brussel : een uiting van diepe godsvrucht ondersteund door een militaire garde.
Het duurde niet lang of de Ommegang werd dé grote jaarlijkse gebeurtenis in de stad. De magistraat, de ambachten, gilden en Rederijkerskamers namen er hun plaats in en zo ontstond die prachtige stoet die door de eeuwen heen, tot op heden, in ere werd gehouden. In 1928 werd de Vereniging "Ommegang Oppidi Bruxellensis" opgericht, die zich tot taak stelde jaarlijks de voornaamste groepen uit de eeuwenoude Ommegang op de Grote Markt in Brussel te laten defileren.
"Life is Magick"
[color=indigo][b]Magister Magus[/b][/color]

MagisterV
Groot Inquisiteur Generaal
Berichten: 3119
Lid geworden op: 22-07-2009 12:31

Bericht door MagisterV » 01-12-2010 13:34

[u]De wraak van een dartel meisje[/u]

Te Brussel leefde jaren geleden een rijke jongvrouw die een licht leven leidde en zich altijd ophield met twee jonge lieden, die zij thuis ontving en aan wie zij zich overgaf. Nu gebeurde het dat zij ziek werd. De twee vrijers bleven weg en de juffrouw werd hierover zo zeer vergramd dat zij ervan stierf.

Het duurde niet lang of men zag ze opnieuw in haar huis wandelen. Zij legde zich door het venster en keek op de straat, zoals zij dat in haar leven had gedaan. Dat hoorden de twee vrijers en ze kwamen weer want ze wilden opnieuw haar gunsten genieten. Maar zij sprak: "Dat kan ik u maar op één voorwaarde toestaan. Kom deze avond terug en ik zal u zeggen wat er u te doen staat." De vrijers deden dat zo en nauwelijks was het donker of de eerste trad in de kamer. Zij vroeg hem: "Hebt gij mij dan toch zeker en waarachtig lief?" "Hoe kunt ge dat nog vragen?" antwoordde de jongeling.
Daarom ging zij verder: "Daar wil ik een bewijs van hebben. Ga vanavond op het kerkhof, ge zult daar een open graf vinden en ge moet u met een witte doek omhullen en er u te middernacht in leggen." De jongen ging en deed wat ze hem gevraagd had.

Toen hij weg was, kwam de tweede en zij vroeg hem, evenals de eerste, of hij haar graag zag. Als ook hij dat had gezworen sprak zij: "Ga dan op het kerkhof en doe een witte doek rond uw lichaam, trek één van de kruisen uit die daar staan, neem het in de hand en kniel te middernacht voor het open graf dat gij daar zult vinden." "Dat zal gebeuren," sprak de jongen. Hij ging en deed gelijk ze hem verteld had.

Toen die welke in het graf lag, hoorde dat iemand boven naderde, sloeg hij de ogen op en luisterde. En toen de andere naderde met een witte doek rond zijn lijf en een kruis in de hand en daar voor het graf knielde, liet hij een luide schreeuw. De tweede schrok daarvan dusdanig dat hij in het graf stortte.

's Morgens vond men bet graf omgewoeld en half toegeworpen. De grafmaker zag dat en toonde het aan de pastoor en aan de overheid. Toen men het weder opengraafde, vond men de twee vrijers dood en boven op hen de rijke juffrouw, die ze alle twee met ineengestrengelde handen vasthield en tegen zich drukte. Men liet ze alle drie liggen gelijk zij waren en wierp het graf toe.
"Life is Magick"
[color=indigo][b]Magister Magus[/b][/color]

MagisterV
Groot Inquisiteur Generaal
Berichten: 3119
Lid geworden op: 22-07-2009 12:31

Bericht door MagisterV » 01-12-2010 13:35

[u]Perlamoergang[/u]

Eertijds woonde in de Perlamoergang, die in de Papenvest uitgeeft, een meisje dat doorging voor het mooiste van heel Brussel. Geertrui Bawers. Haar vader, Klaas, was dekker van beroep. Haar moeder had ze verloren enkele jaren terug, zodat zij nu het huishouden deed. De rest van haar dagtijd besteedde ze aan wat kantwerk, hetgeen haar wat geld opbracht. Op een dag was men vader Bawers komen vragen om het dak van een huis te herstellen, maar toen hij zich klaarmaakte om op te stappen, werd hij tegengehouden door zijn dochter, die hem smeekte er niet heen te gaan.
"Waarom zou ik niet gaan?" vroeg de man. "Ga morgen, vader," zei het meisje, ,,maar niet vandaag. 1k heb gedroomd dat ge van bet dak gaat vallen als ge vandaag gaat." De vader wou er geen rekening mee houden en hij ging toch en liet het meisje doodsbang achter. Helaas, haar droom kwam uit en eer het middag was, bracht men vader Bawers thuis, stervende. Hij was van het dak gevallen en lag daar nu, met verbrijzelde ledematen en van kop tot teen met bloed bedekt. De ongelukkige opende nog eenmaal de ogen en was dood.

Nu had Geertrui helemaal alleen gestaan, was het niet dat ze verloofd was met Claudius Berzut, een brave smidsgast, die ze graag meester had zien worden. Maar het meesterrecht was duur en noch hij noch Geertrui hadden zoveel geld. Daarom besloten ze te wachten om te trouwen tot Claudius meer geluk zou hebben. De jongeman beminde Geertrui heel erg en daarom ging hij elke avond, zodra de zon onder gegaan was, in alle stilte de wacht optrekken in de Gang, omdat bij vreesde dat een of ander ongure jonker het weerloze meisje wel eens zou kunnen lastig vallen.

Wist heel Brussel immers niet hoe mooi ze was en dat ze alleen woonde? En op een avond zag hij inderdaad twee mannen in zwarte mantels en breed gerande hoeden de Gang binnenstappen met een laddertje, dat zij tegen de gevel van Geertrui's woning plaatsten. Toen een van beiden zijn voet op de trede zette om naar slaapkamer te klauteren, schoot Claudius als een pijl uit een boog naar die twee toe, om ze te verjagen. Maar heel alleen moest hij het afleggen tegen die twee gewapende mannen en het zag er naar uit dat hij een heel kwaad moment ging beleven, toen Geertrui naar buiten stormde en Claudius ter hulp kwam. Dat was de onbekenden te veel en ze namen de vlucht.

's Anderendaags liet de prior van het Kartuizerklooster Claudius ontbieden. "Een van mijn biechtelingen' zei hij, "is vanmorgen zijn biecht komen spreken. En zij betrof zijn zondige poging om Geertrui te gaan aanranden. Hij betreurt zijn daad oprecht en hij heeft mij verzocht u honderd goudstukken ter hand te stellen als boetedoening. Ikzelf zou willen dat ge daarmee het meesterrecht zoudt kopen en met Geertrui trouwen. En ga nu aan uw perlamoerke zeggen dat haar man nu altijd binnenshuis over haar zal kunnen waken."

En omwille van die schone geschiedenis van Geertrui en Claudius hebben ze die gang voortaan Perlamoergang genoemd.
"Life is Magick"
[color=indigo][b]Magister Magus[/b][/color]

MagisterV
Groot Inquisiteur Generaal
Berichten: 3119
Lid geworden op: 22-07-2009 12:31

Bericht door MagisterV » 01-12-2010 13:36

[u]Reus van de Steenpoort[/u]

Daar waar zich thans de Brusselse Steenpoort en de Reuzenberg bevinden, stond omstreeks 960 een burcht, die bewoond was door een reus die meer dan 9 voet hoog was. Deze adellijke reus werd algemeen geaeht en bemind, want ondanks zijn woest uitzicht, stond zijn bovenmenselijke kracbt enkel ten dienste van de zwakke. Zo was hij er steeds op uit om de kleinen te beschermen tegen de groten, om baanstropers en dieven uit te roeien en de wegen te zuiveren van landlopersbenden.

Vanuit het torentje van zijn kasteel, dat op een hoogte lag, overzag hij de hele omstreek; hij verliet zijn burcht dan ook alleen maar om bescherming te verlenen of onrecht te wreken. Zijn vrije ogenblikken wijdde hij aan zijn lieve, mooie dochter Helena. Zij was de enige vrucht van zijn huwelijk met zijn beminde vrouw, die helaas in het kraambed was bezweken.

Helena van haar kant was nog nooit buiten de omheining van het kasteel gegaan. Op zekere dag echter, toen haar vader weer eens de omstreken doorliep, waagde zij zich aan een wandelingetje in de vallei van de Rollebeek, Maar nauwelijks had zij een paar honderd passen buiten de burcht gezet, of aan de kromming van een wegeltje stond ze vlak tegenover een ridder met knap uiterlijk. Zodra deze Helena bemerkt had, bleef hij staan, getroffen door de aanvallige en kinderlijke schoonheid van het meisje. Snel als de bliksem ontbrandde in zijn hart een hevige liefde en als betoverd door haar schuchtere blik, viel hij voor haar op knieën neder. Helena van haar kant, toen zij die blijken eerbied en aanbidding zag vanwege een volkomen onbekende man, bleef roerloos staan.

Plots trad haar vader te voorschijn, hij bezag het tafereeltje en trad op de nog steeds onbeweeglijke ridder toe en vroeg: "Wie heeft u vermetel genoeg gemaakt om voor mijn dochter te durven stilhouden?"
"Heer," antwoordde de ridder, "vergeef het mij. Ik heb uw dochter lief en de liefde heeft mij voor haar voeten geworpen."
Helena beefde, want ook in haar ziel was de liefde binnnengeslopen.
"Wie zijt ge?" vroeg de reus. De barse toon van die vraag deed het meisje rillen, met het schaamrood op haar voorhoofd wierp zij n de armen van haar vader en fluisterde hem iets in het oor.
"Ik ben Hans van Huysteen," antwoordde de ridder, "en werd door Keizer Lotharius tot ridder geslagen.'
"De titel is mij voldoende. Spreek nu zonder omwegen."
"Voor de eerste maal in mijn leven heb ik hier uw beminnelijke dochter ontmoet. Haar aanblik heeft mij een geluk verschaft dat mijn hele wezen veranderd heeft. Ik voel dat ik zonder haar niet meer zou kunnen leven. Indien ik, Heer, zo gelukkig ben haar niet te mishagen, gelieve het u mij haar hand te schenken."
"Ge zijt niet onwaardig mijn schoonzoon te worden," hernam de reus, "maar ik heb gezworen dat Helena slechts zou toebehoren aan hem die in een enkele nacht een steenweg zou aanleggen om haar in de vroege morgen te komen halen, ten einde haar te paard onder een zuilengang door, naar St.-Gorikskapel te brengen."
Daarop groette hij de ridder met een spotzieke blik in de ogen, nam Helena bij de hand en bracht haar naar huis terug. Op het ogenblik dat het meisje de poort binnenging, richtte zij nog een tedere, droeve blik op de Heer van Huysteen, die door de onmogelijke eis van de reus totaal uit zijn lood was geslagen.

"Laten we toch maar zien," zei deze plots, "of er niet ergens een middel bestaat om dat gedaan te krijgen." Maar toen hij de uitgestrektheid van het terrein en de diepte van het ravijn had gemeten, waarover hij in een nacht een steenweg moest leggen en beseft had dat het hem onmogelijk was om stenen te halen voor het bouwen van een zuilengang, greep wanhoop hem aan en begon hij te zuchten en te jammeren. "De nacht komt," riep hij uit, "laat ik het enige middel gebruiken dat overblijft. Ik zal gaan zien of de werklieden die in de kopermijnen van mijn oom arbeiden, dat werk voor dageraad afkunnen."

Hij trok daarop naar het Zonienwoud, waar hij de ploegbazen van de mijnwerkers bijeenriep en hen vroeg of zij in één nacht een weg konden aanleggen die van het reuzenkasteel naar de grenzen van Brussel leidde. De meestergasten antwoordden dat zij voor een dergelijke onderneming een jaar en duizend man per dag nodig hadden. Hans was verbijsterd, heel teneergeslagen keerde hij naar huis terug.

Onderweg bemerkte hij een witharig mannetje dat tegen een boom geleund stond. Het was amper drie voet hoog en het keek hem met brandende ogen aan.

"Ge ziet er wel droef uit, Heer van Huysteen. En niemand ter wereld zal u hierin dienstig kunnen zijn. Maar zo ge wilt, kan ik u uit de verlegenheid helpen."
"O, wie ge ook moogt zijn, ge zijt me welkom," antwoordde de ridder, "maar wie zijt ge?"
"Ik ben de geest der kopermijnen die uw oom ontgint. Ik bewoon de onderaardse woningen en zijn graafwerk stoort ons. Wilt ge zweren de werken te staken en galerijen en putten te dempen om mij en de mijnen in rust te laten leven? Dan zullen wij deze nacht de steenweg en de zuilengang afmaken, zoals door de reus geëist werd en dan zult ge morgen de echtgenoot van Helena zijn."
"Ik kan u zoiets niet beloven, want mijn oom heeft een zoon die zijn goederen moet erven."
"Die aartsdeugniet van een zoon is deze morgen gedood door een schildknaap die hij gisteren een vracht stokslagen had laten toedienen. Ge zijt dus de enige erfgenaam van uw oom."
Daarop zei Hans, met zijn linkerhand op het gevest van zijn degen, terwijl hij de andere naar de dwerg uitstrekte: "Ik zweer u dat ik onmiddellijk na de dood van mijn oom zal doen wat ge nu van me vraagt."
"Goed," zei de dwerg, "wees morgen bij dageraad daar waar de steenweg moet beginnen en u zal niets anders meer te doen staan dan uw verloofde te gaan halen."

Rond middernacht ontstond een verschrikkelijk onweer. Stormwinden braken los en wierpen de grootste bomen omver. De donder rommelde en kletterde vreselijk. Helena werd door het ontzettende lawaai gewekt, vol angst vluchtte ze naar de slaapkamer van haar vader.
"Het is niets, kind," zei de reus zacht, "het is de jachtduivel die een of ander dier in het woud achtervolgt."
"Maar hoort ge dan de hamerslagen niet, en het gekraak van kruiwagens en het geharrewar van stemmen van zoveel werklieden?"
"Dat is mogelijk," antwoordde de reus terwijl hij door het venster keek, "maar als Huysteen het werk heeft ondernomen dat ik hem heb gevraagd, is hij volkomen gek."
Op het ogenblik dat hij het vensterraam ging sluiten, doofde een rukwind zijn lamp uit en meteen hield het onweer op en alles werd opnieuw stil, even stil als op andere nachten. Die nacht had Helena evenwel geen ogenblik rust kunnen vinden.

Bij de eerste morgenverschijning liep ze naar het torentje. Haar verbazing en haar blijdschap kenden geen grenzen toen zij voor het kasteel een heerlijk portaal zag schitteren en een prachtige weg zag liggen. Aan het einde daarvan verscheen Hans van Huysteen, gevolgd door een mooi paard dat door twee edelknapen werd geleid. Zij schreeuwde zo luid dat haar vader kwam toegelopen. Alles wat de reus gevraagd had, was uitgevoerd. Dezelfde dag nog werd Hans van Huysteen de echtgenoot van de mooie Helena. Toen de oom stierf, kwam de ridder zijn belofte aan de aardgeest na: Hij deed de gangen en de putten van de kopermijn dempen. Tot nog toe heeft niemand er nog enig spoor van teruggevonden.
"Life is Magick"
[color=indigo][b]Magister Magus[/b][/color]

MagisterV
Groot Inquisiteur Generaal
Berichten: 3119
Lid geworden op: 22-07-2009 12:31

Bericht door MagisterV » 01-12-2010 13:38

[u]Keizerin Regina[/u]

Waar nu te Brussel de Rozendaalgang ligt, stond vroeger een lusttuin met in het midden daarvan een fraaie woning, een paleis in 't klein. In dat paleis kwam Karel de Grote in de maand maart van 804, samen met zijn beminde vrouw Regina en Paus Leo, enkele dagen rust nemen.

Karel hield veel van de pietoreske plaats en ging graag neerzitten onder de grote eik om er de verzoekschriften van zijn onderdanen te ontvangen en recht te spreken. Karel had daar graag een gedeelte van de lente doorgebracht, maar het bericht dat de Saksen opnieuw opstand hadden verwekt, deed hem opbreken om zich aan het hoofd van zijn leger te kunnen stellen. Hij vertrok met zijn hele hof en liet zijn vrouw Regina alleen achter te Brussel.

De keizer was toen 62 jaar oud, maar nog sterk en gezond. Regina van haar kant, die jong en mooi was, beminde hem uit heel haar hart en zijn afwezigheid gaf haar veel verdriet. Toen zij op zekere morgen in de lusttuin wandelde, verscheen Tallen voor haar, de halfbroer van de keizer, die sinds lang op de bekoorlijke keizerin verliefd was. Hij aarzelde dan ook niet haar zijn liefde te verklaren. "Hebt ge er nooit aan gedacht dat ge uw broer kon onteren?" vroeg hem Regina, die even deugdzaam was als mooi.

De waardige en strenge houding van de keizerin legde Tallen het zwijgen op, maar kon hem toch niet van zijn voornemen doen afzien. Integendeel, meer en meer voelde hij zijn drift aangroeien. Hij drong daarom opnieuw aan en liet niets onbeproefd: gebeden, smeekbeden, beloften, eden. Hij verstoutte zich zelfs te laten gelden dat hij twintig jaar jonger was dan de keizer en dit een voordeel kon zijn. Maar de keizerin toonde niets dan verachting voor hem en daarom ging Tallen over tot bedreigingen, verklaarde zich over al die beledigingen te zullen wreken om het even hoe. Hierop raakte Regina in grote verlegenheid. Om de keizer hiervan op de hoogte te brengen, zag ze geen mogelijkheid. Het enige wat haar overbleef, was tijd te winnen tot aan de terugkomst van de keizer. Ze verzon dus een list en zei tot Tallen: "Ik begin medelijden te hebben met u en uw liefde laat me niet meer ongevoelig. Bouw onder die bomenhaag een tuinhuisje en daar zullen we bijeenkomen."

Maar het gevraagde paviljoentje was vlugger klaar dan zij gewenst had en er bleef haar dus niets meer over dan de steeds maar aandringende verleider daar te volgen. Ze nodigde hem dan ook uit om binnen te gaan en amper had hij de drempel overschreden of ze trok de zware deur toe, deed ze op slot en zei tot de gevangene: "Hier zult ge blijven tot de keizer u komt verlossen." Tallen was woedend en poogde tevergeefs zich te bevrijden.

Toen hij merkte dat alles verloren moeite was, bedwong hij zijn woede en begon Regina op zo'n klagende en berouwvolle toon om medelijden te smeken dat de goede vorstin zich getroffen voelde en hem de vrijheid terugschonk. Maar amper was Tallen buiten of hij riep haar toe met een donderende stem: "Beef maar, want ge zult weldra tot uw nadeel ondervinden waartoe een versmade liefde iemand brengen kan."

Spoorslags reed Tallen tot bij Karel om Regina te beschuldigen van overspel. De keizer, die Tallens schandelijke gevoelens tegenover zijn vrouw nooit vermoed had, had trouwens het volste vertrouwen in de rechtschapenheid van zijn broer. En toen deze bovendien zijn beschuldiging met tal van schijnbewijzen wist te staven, geloofde Karel zijn broer op zijn woord en beval dat men de keizerin ter dood zou brengen.

Tallen haastte zich het keizerlijk bevel te doen uitvoeren. Zijn dienaren, die even hardvochtig en wreed waren als hun meester, grepen de keizerin vast. Ze weende en smeekte genoeg om stenen harten te breken, maar de knechten wierpen haar in een grote vijver. De keizerin dacht dat haar laatste uur gekomen was en begon daarom tot God te bidden voor haar ziel en voor haar echtgenoot die door laster misleid was.

Maar op hetzelfde ogenblik sprong een hond in het water, vatte de drenkelinge bij de haren en bracht haar zo naar de kant. Die hond was de gezel van een oude eremiet geweest, die enkele dagen voordien gestorven was, maar de hond was de grot blijven bewonen. Nu sleepte het dier de keizerin zachtjes naar de grot, likte haar en verwarmde haar. Toen Regina uit haar bezwijming weer bijgekomen was, dankte ze de Voorzienigheid om de onverhoopte redding en smeekte vurig haar te blijven steunen.

Dan stond ze op, ging haar ringen verkopen en zich kleren aanschaffen en reisde naar Rome. Zodra ze daar aankwam, ging ze plaats nemen op een weg waar de Paus voorbij moest komen, als hij zich naar zijn paleis begaf. Deze zag Regina, herkende haar en zei: "Ge hebt tegenspoed gekend, mijn kind." Regina begon luid te wenen en vertelde de Paus temidden van haar tranen al wat met haar gebeurd was sinds het vertrek van de keizer. Toen sprak Leo: "Mijn kind, als bedevaartster zijt ge naar Rome gekomen, als keizerin zult ge eruit gaan." De Paus liet haar kamers en een kleine tuin toewijzen en daar bestudeerde de keizerin de geneeskracht der planten, zodat ze weldra verschillende geneesmiddelen wist te bereiden. Vooral in de genezing van de oogziekten muntte ze weidra uit. Haar faam verspreidde zich wijd en zijd en van alle kanten kwam men haar hulp inroepen.

Een jaar was sedert de vermeende dood van de keizerin verlopen en de mensen beweenden haar nog altijd. Ook Tallen stond nog steeds in de hoge gunst van de keizer en hij zou zeker in vrede geieefd hebben, had hij de stem van zijn geweten kunnen smoren. Want op zekere dag dat hij, door wroeging gekweld, langs deze vijver heen en weer wandelde, sprong een hond op hem, dezelfde die de keizerin gered had en begon hem als een razende te bijten. De verschrikte Tallen wou die vijand ontvluchten, maar viel daarbij in een modderpoel. Toen zijn dienaren hem eruit trokken, was hij blind. Onmiddellijk stuurde hij naar alle zijden boden uit om de beroemste geneesheren te ontbieden.

Maar toen vernam hij dat te Rome een vrouw leefde, die van de hemel de gave bekomen had om iemand het zicht weer te geven. Daarom begaf hij zich onmiddellijk op reis en kwam weldra samen met de keizer te Rome aan. Zonder verder dralen begaf hij zich naar het huis van Regina. Toen deze hem zag, voelde ze een trilling van afgrijzen door haar leden gaan. "Heilige vrouw," zei Tallen op huichelachtige toon, "God heeft u verkozen om hier op aarde mensen te helpen genezen en te vertroosten. Ik kom tot u in voile vertrouwen. Vraag aan mij al wat u wilt en het zal u gegeven worden."
De keizerin deed hem 's anderendaags naar de St.-Pieterskerk komen en beloofde hem te zullen genezen op het ogenblik dat de Paus en de Keizer daar zouden aankomen. Op het gestelde uur begaven Karel de Grote en Tallen zich naar de kerk, waar ze werden tegemoet getreden door Regina in een lange zwarte sluier en geleid door de Paus.

Nu zei Regina tot de zieke: "Een afgrijselijk schelmstuk drukt op uw geweten. Op de plaats zelf waar gij het zicht verloren hebt, hebt ge ook de eer verloren. Ge hebt uw broeder willen onteren en uw keizer verlaten." Karel was erg ongerust, hij beefde van ongeduld en gramschap en wachtte op wat volgen zou. Maar de diepgeschokte Tallen sprak geen woord. Daarop zei Regina tot hem: "Belijd uw misdaden en God zal u genezen." Half dood van schrik bekende Tallen wat hij te Brussel had misdreven, terwiji de keizerin zijn ogen met een soort balsemwater inwreef en hem zodoende het zicht terugschonk.

De keizer echter was zijn woede niet meer meester, hij schopte zijn broer en wou hem dadelijk doen ombrengen. Maar de Paus kwam tussen te zijnen gunste terwijl Karel luid jammerde om het verlies van zijn Regina. Deze lichtte echter haar sluier op, de keizer wierp zich doodgelukkig in haar armen en weende. Dan sprak hij: "Welbeminde Regina, welke straf zal wreed genoeg zijn om dit monster voor zijn misdaad te doen boeten!?" Maar ook Regina pleitte voor de misdadiger, zodat Karel hem het leven schonk. Tallen werd echter verbannen naar een Hollands eiland, waar de wroeging zijn gezondheid zodanig ondermijnde dat hij weldra stierf. Regina deed haar zegepralende intrede te Brussel, met de keizer aan haar zijde. Qok vond zij de hond terug die haar gered had, ze nam hem op en deze heeft haar sedertdien niet rneer verlaten.
"Life is Magick"
[color=indigo][b]Magister Magus[/b][/color]

MagisterV
Groot Inquisiteur Generaal
Berichten: 3119
Lid geworden op: 22-07-2009 12:31

Bericht door MagisterV » 01-12-2010 13:40

[u]Leonard en het Leonardkruispunt[/u]

Het is heel lang gelegen gebeurd, in een tijd waarin er nog geen auto's bestonden zodat iedereen zich te voet of met paard en kar moest verplaatsen. Er leefde in die tijd een eenvoudig man dichtbij het Zoniënwoud. Hij woonde samen met zijn ouders, broers en zussen.

Zijn naam was Antoine Leonard Boon, maar iedereen noemde hem Leonard. Het landbouwersgezin woonde in een klein dorp dat een merkwaardig oord was dat Jezus-Eik heette, op zich al een naam om niet te vergeten. Dagelijks kwamen er bedevaarders van heinde en verre hun liefde en dank betuigen aan Onze-Lieve-Vrouw, want Jezus-Eik was een oord van toewijding aan de Moeder Gods.

Het gezin waarvan Leonard deel uitmaakte, hield ook een herberg open omdat er met landbouw alleen niet zoveel te verdienen viel en omdat het gezin zeven kinderen telde was een tweede inkomen nodig om al die mondjes te voeden. Bedevaarders waren daarom in de herberg graag geziene gasten. Enkele jaren gingen voorbij en op een dag stierf Jean-Baptiste, de vader van Leonard. Snel werd het grote gezin ontmanteld. De oudere broers verlieten het nest en gingen elk hun eigen weg. Zo ook Leonard.

Dwars door het woud liep een weg die Jezus-Eik met de grote stad verbond: de "Caseijde Domaniael". Daar kwamen reizigers en wandelaars te voet of met paard en kar voorbij, ook waren er landlopers die de doortocht door het woud onveilig maakten. Leonard dacht : "Als ik langs deze weg een uitspanning maak, kan ik misschien de voorbijgangers iets verkopen." Het duurde niet lang of Leonard liet een woonwagen midden tussen de bomen, niet ver van de weg, plaatsen. Hij had de beste plaats uitgekozen want een paar honderd meter verder kruiste de weg een tweede baan die ook druk gebruikt werd.

Leonard betrok de wagen. Rond de klassieke 'Leuvense stoof' waarvan de buis boven het dak uitstak, had hij een bed, een kast, een tafel en een paar stoelen geplaatst. Als hij zijn "stoof" liet branden bleef de rook als een mist tussen de bomen hangen en hulde zijn woonst in geheimzinnigheid. Onder de woonwagen had hij ook een gracht gegraven die hij als kelder gebruikte. Daar kon hij proviand stockeren en al het heerlijkst dat hij zijn gasten wilde bieden. Boven de ingangsdeur had één van zijn vrienden het volgende opschrift geschilderd: "A l'ambulance estaminet - Leonard Boon - Vive le bon Faro".

Zijn woonwagen was dus meer dan een gewoon staminee. Het was een "ambulance", een plaats waar mensen in nood altijd hun toevlucht konden nemen. Je wist tenslotte maar nooit met al die landlopers en boeven in het woud. Maar eerst en vooral kon je bij Leonard je dorst lessen. Faro bijvoorbeeld was een welbekende biersoort die in de nabije stad gebrouwen werd. De klanten lieten niet op zich wachten. Koetsiers kwamen er hun pint pakken terwijl hun paarden een korte pauze gegund werd. Voorbijgangers en reizigers konden er even uitblazen: dames in mooie lange jurken en heren op hun paasbest. Het bier vloeide rijkelijk. Als het weer het toeliet werden de klanten buiten bediend onder een primitief zeildoek.

Leonard was een joviaal en sterkgebouwd man. Hij trok de klanten aan. Het was aangenaam met hem enkele ogenblikken door te brengen want hij had altijd iets te vertellen. Ook was hij altijd bereid hulp te verlenen. Zijn woonwagen in het bos was voor velen een zekerheid. Men wist dat, in geval van nood, Leonard de geschikte man was om je toevlucht bij te zoeken.

Maar mooie liedjes duren niet lang. Op een dag kreeg Leonard bezoek van het bestuur van "Water en bossen". "Toon ons je papieren eens, Leonard". Leonard had nooit stappen ondernomen om een vergunning aan te vragen. "Zonder toelating mag je hier niet blijven; als je hier niet snel weg bent, zal je gerechtelijk vervolgd worden", dreigden ze. Dit was een streep door de rekening. Leonard werd verplicht op staande voet zijn kroeg te sluiten. De wanhoop nabij trok hij nog diezelfde dag het bos in. Doelloos zwierf hij tussen de prachtige beuken. "Wat moet ik nu in godsnaam nog beginnen op mijn leeftijd?" dacht hij. Tot hij ineens, ter hoogte van het Kapucijnenbos, een jonge jager op zich af zag komen lopen.

"Kan u mij helpen, mijnheer?" vroeg de jonge man. Zijn jagerstenue was van de allerfijnste kwaliteit. Zo een mooi kostuum had Leonard nog nooit gezien. Hij sprak ook een beleefde en verzorgde taal: "Ik ben verdwaald en loop hier reeds de hele dag in het rond. Ik zou voor het donker wordt naar de stad terug willen". Leonard stelde de jongeman gerust. Hij kende het woud door en door en was graag bereid hem uit zijn benarde situatie te helpen. Terwijl zij samen door het bos liepen vertelde hij zijn slechte ervaringen met de administratie en drukte zijn vertwijfeling uit. De jongeman luisterde aandachtig maar zei niets. Toen Leonard de jongeman de weg uit het woud had getoond, namen ze afscheid van elkaar. Toen zei de jonge jager: "Misschien kan ik u helpen. Mijn naam is Boudewijn, ik ben officier bij de grenadiers en ... kroonprins" (Prins Boudewijn leefde van 1869 tot 1891) "Ik zal deze zaak laten onderzoeken." Hij noteerde de naam van Leonard in een boekje dat hij op zak had en nam de richting van de stad en het koninklijk paleis.

Leonard kon zijn oren niet geloven. Opgewekt keerde hij terug naar zijn woonwagen en heropende terstond zijn staminee. Enkele dagen later kwam enkele mannen van het militair politiekorps op bezoek. Zij kwamen wel vaker bij hem drinken, maar die dag brachten zij een opzienbarend bericht: "Leonard, wij hebben heel goed nieuws voor jou: je mag je wagen hier laten staan". Leonard was opgetogen en begon dadelijk plannen te maken. Hij zou uitbreiden; zo legde hij achter de wagen een vijvertje aan. Zijn energie kon niet op. Hij plantte zes sparrenbomen, epicea's, om zijn uitspanning duidelijk te markeren in die uitgestrekte beukenkathedraal. Ernaast installeerde hij een breed terras, kocht twee waakhonden en een zestigtal kippen die vrij in het bos rondscharrelden. Naast lekkere dranken kon hij op zijn menu met één specialiteit uitpakken: "Omelet op z'n juzekeseiks".

Het staminee trok opnieuw veel volk. Het waren gouden tijden. Leonard was alom bekend. Sommige reizigers maakten zelfs een omweg om bij hem in de vrije natuur een pint te komen pakken en een omelet te eten. Toch begonnen al spoedig allerlei geruchten de ronde te doen dat Leonard toch de woonwagen zou moeten verlaten. Dat liet hij niet zomaar gebeuren: in Jezus-Eik woonde de Hofmaarschalk van de koning die Leonard goed kende. "Mijnheer de Comte, zou u voor mij een goed woordje kunnen doen en Prins Boudewijn op de hoogte willen brengen?" vroeg hij. In minder dan geen tijd werd het gerucht de kop ingedrukt en Leonard kon zijn zaak verder zetten.

Toen gebeurde wat niet mocht gebeuren. De jonge prins werd ziek, zwaar ziek. Na vier dagen stierf hij. Het verdriet van de koning, zijn familie en de hele bevolking was groot. Het land was zijn kroonprins kwijt. Ook Leonard vernam het droevige nieuws. Hij wist wat hem boven het hoofd hing. Het duurde niet lang of de mannen van de administratie sloegen opnieuw toe. Ditmaal was het menens. Leonard moest opdoeken. De droom was uit: hij moest zijn levenswerk tussen de bomen achterlaten.

Leonard vestigde zich in een huisje aan de rand van het woud dat hij eigenhandig had gebouwd, maar op grond die niet van hem was. Zo duurde het niet lang of hij moest opnieuw verhuizen. Toch bleef hij daarna aan de rand van het woud wonen en wel in een herberg "Laiterie des Trois Fontaines" die hij zelf uitbaatte. Ongelukkig was hij niet. Op late leeftijd vond hij toch nog de ware en stichtte een gelukkig gezin met drie kinderen, een zoon en twee dochters. Het waren gelukkige jaren.

Achter zijn huis, midden in het bos liet Prinses Marie d' Arenberg, het "Kasteel van de Eenzaamheid" bouwen. Zij betrok het kasteel met haar vier kinderen en wou de toegang tot het domein dwars door het goedje van Leonard laten trekken. Daarvoor zou het huis gesloopt moeten worden en Leonard werd verplicht voor de zoveelste keer een andere woonst te zoeken. Ditmaal werd het hem echter teveel en enige tijd later overleed hij (in 1912). Zijn huis werd nooit afgebroken.

Het is vijf voor acht. De wagens flitsen in een hels tempo voorbij. Aan de overkant staan ze in vijf rijen aan te schuiven; de twee tunnels, over mekaar gebouwd, kunnen het verkeer haast niet meer aan. De decibels halen topwaarden, de pollutie is niet meer te meten. Als enige getuigen staan zes epicea's er een beetje triest bij, ze vallen wat uit de toon tussen hun hoge broers. Kippen scharrelen er niet meer rond. De vijver is gedempt en de woonwagen is reeds lang verdwenen.

Betrekkelijk weinig mensen weten nog wie hij was of waar de naam vandaan komt van het welgekend druk verkeersknooppunt tussen de A4/E411 en de Brusselse Ring R0 nabij Tervuren in het Zoniënwoud.

Op de radio wordt dikwijls de verkeerssituatie gemeld: "Er is file op de E411 tussen Jezus-Eik en het Leonardkruispunt".
"Life is Magick"
[color=indigo][b]Magister Magus[/b][/color]

MagisterV
Groot Inquisiteur Generaal
Berichten: 3119
Lid geworden op: 22-07-2009 12:31

Bericht door MagisterV » 01-12-2010 13:41

[u]Jan van Ruysbroeck en de stadhuistoren[/u]

In de tijd toen Jan van Ruysbroeck dag en nacht bezig was met de bouw van de toren van het Stadhuis, raakte hij eens zo ontmoedigd, dat hij uitriep dat hij nog liever zijn ziel aan de duivel zou verkopen dan de bouw op te geven. Op hetzelfde moment bood zich een monnik aan, die zei: "Je hebt geld nodig, en dat kan ik je bezorgen. Ik daarentegen heb een man nodig die mij toegewijd dient. Onderteken dus dit contract en je zult nooit meer geldzorgen kennen."

Jan van Ruysbroeck had natuurlijk door wie hem zo'n aanbod deed, maar hij vond de kwestie zo aanlokkelijk dat hij zei: "Jij bezorgt me dus de middelen om mijn toren af te werken? Akkoord. Maar er is een bijkomende voorwaarde: ik wil dat hij in het midden op het stadhuis staat." "Je mag niet het onmogelijke eisen" antwoordde de monnik. "Wat nu al gebouwd is, blijft gebouwd, daar kan zelfs al mijn goud niets aan verhelpen. Maar ik beloof je dat je toren nog hoger zal verrijzen dan in je droom en dat je naam voor eeuwig voort zal blijven leven." Jan van Ruysbroeck heeft toen het contract ondertekend en de werken aan de toren schoten zo goed op dat er als het ware toverij mee gemoeid was.

Toen wilde Jan van Ruysbroeck ook nog de funderingen voor de tweede stadsvleugel aanleggen, hoewel de monnik hem had gewaarschuwd dat de moerassige grond het niet toeliet. De bouwmeester ging er echter koppig mee door, liet zand en ossenhuiden gebruiken om het moeras te dempen, maar hij slaagde er niet in een kolk van modder te overwinnen. Ten einde raad riep hij de hulp van de monnik in, maar die kwam niet meer opdagen. Toen liet Jan van Ruysbroeck alle hoop varen en hij verhing zich aan zijn huisdeur.
"Life is Magick"
[color=indigo][b]Magister Magus[/b][/color]

MagisterV
Groot Inquisiteur Generaal
Berichten: 3119
Lid geworden op: 22-07-2009 12:31

Bericht door MagisterV » 01-12-2010 13:41

[u]De tenensnijder[/u]

In augustus, als het koren hoog stond, speelde een troepje kinderen in de omgeving van Brussel op het veld. Daar kwam een rijkgeklede heer af en zei tot één van hen: "Kijk, ik geef u een hele zak vol gouden munten als ge met mij in het koren wilt gaan". In het begin wilde het knaapje niet, maar toen hij de zak vol munstukken zag, vatte hij moed en ging met de heer mee in het koren.

Daar trok de heer een bal uit zijn zak en stak hem in de mond van het knaapje, opdat hij niet zou gaan roepen. Daarop nam hij een groot mes en wilde hem zijn grote teen afsnijden. Maar het kind spartelde tegen en verdedigde zich, zodat de man veel moeite had om hem schoenen en kousen uit te trekken.

Intussen waren de andere kinderen naar huis gelopen en hadden da vader van het knaapje verteld hoe deze goudstukken had gekregen om met een mooie heer in het koren te gaan. De vader begreep onmiddelijk welk kwaad er ging gebeuren, hij liep met de kinderen naar het korenveld. Daar kwam hij juist op tijd aan toen de heer de grote teen van het knaapje wou afsnijden. Hij diende de heer een krachtige vuistslag toe: deze stortte neer, de vader greep snel zijn kind maar ook het geld. Meteen werd de man rijk, want in de zak staken wel honderdduizend frank aan goud.
"Life is Magick"
[color=indigo][b]Magister Magus[/b][/color]

MagisterV
Groot Inquisiteur Generaal
Berichten: 3119
Lid geworden op: 22-07-2009 12:31

Bericht door MagisterV » 01-12-2010 13:42

[u]Faro[/u]

Wat bier betreft, genieten Brussel en de Zennevallei een unieke faam: Alleen daar kunnen de godelijke bieren Lambiek, Geuze en Faro worden gebrouwen. Ziehier hoe de faro ontstaan is.

Lang geleden was de huidige Brusselse Kantersteenstraat een met bomen omzoomde laan, die naar het kasteel van Sire Huygs, heer van Kantersteen, voerde. Langs die laan woonde een herbergier die het geheim ontdekte van het Faro maken.

In het jaar 950 loofde Sire Huygs, een groot en befaamd drinker, een beloning uit aan wie een nieuwe biersoort zou brouwen, die alle andere in smaak en kracht zou overtreffen. Er boden zich twee kandidaten aan. De heer van Kantersteen proefde en proefde, tien dagen lang, maar kwam niet tot een besluit. Daarop riep hij alle heren van Brussel samen om een soort jury te vormen. Hoeveel kannen van beide bieren er ook werden genuttigd, toch slaagden de heren er niet in een winnaar aan te duiden.

Daarop besloot Sire Huygs de kwestie door godsoordeel te laten beslissen. De beide herbergiers zouden elk een koek bakken van bloem, olie, eieren en van oude wijn. De koeken werden op de oever van de vijver van Elsene gelegd en daarop liet men twee raven los, die een koek zouden opeten en de andere stukprikken. De herbergier van deze laatste koek zou het pleit winnen.

De herbergier uit "De Flesch van Brabant" uit de Kantersteenstraat won, ontving de uitgeloofde beloning en verwierf het recht om overal te verkondigen dat hij de ene en ware uitvinder was van de nieuwe biersoort "Faro". Zijn tegenstander de kastelein uit "De hooge pint", legde zich neer bij de uitspraak en vergezelde zijn tegenstrever naar "De Flesch van Brabant" om er de overgebleven potten van het Faro- proefbrouwsel leeg te drinken.
"Life is Magick"
[color=indigo][b]Magister Magus[/b][/color]

MagisterV
Groot Inquisiteur Generaal
Berichten: 3119
Lid geworden op: 22-07-2009 12:31

Bericht door MagisterV » 01-12-2010 13:43

[u]Kiekenfretters[/u]

Als de overlevering berust op de historische werkelijkheid, dan vindt de spotnaam "kiekenfretters" (kippenvreters) voor de bewoners van Brussel zijn oorsprong in een 14de-eeuws conflict tussen een gemeente en het centrale gezag, in casu de stad Brussel en Johanna, hertogin van Brabant en Limburg. Deze laatste wilde in 1388 een aantal dorpen die onder toezicht stonden van de Brusselse amman (= ambtman, elders "baljuw","drost" of "schout" genoemd) in pand geven aan Sweder van Abcoude, heer van Gaasbeek.

De Staten van Brabant verzetten zich echter tegen dat plan. Eén van de felste tegenstanders van Johanna's voornemen, Everard t'Serclaes (geboren omstreeks 1320), Brussels schepen (= wethouder) en geridderde held uit de Brabantse Successieoorlog (1356-57), werd op 28 maart tussen Lennik en Brussel, waarnaar hij op weg was, overvallen door Willem van Kleef, bastaardzoon van Sweder, en de baljuw van Gaasbeek. Zwaar verminkt werd t'Serclaes overgebracht naar het huis De Sterre aan de Brusselse Grote Markt, de ambtswoning van de amman, waar hij drie dagen later aan zijn verwondingen bezweek. Daarop sloegen de Brusselaars het beleg voor het kasteel van Gaasbeek, dat ze vervolgens plunderden en in brand staken.

Naar verluidt bestond het proviand van de belegeraars grotendeels uit kippen. Dat feit zou de Brusselaars hun schimpnaam hebben bezorgd. Die bijnaam wordt ook vermeld op de beroemde gedenkplaat voor t'Serclaes in de bogengaanderij aan de buitenzijde van De Sterre. Het bronzen bas-reliëf van de hand van Juliaan Dillens (1849-1904) beeldt behalve de stervende t'Serclaes twee taferelen uit 's mans leven uit alsook het beleg van Gaasbeek door zich met kippenvlees voedende Brusselaars. Het gedenkteken bevindt zich in de Karel Bulsstraat, die vernoemd is naar de Brusselse burgemeester die in 1898 aan de gemeenteraad had voorgesteld om een monument op te richten ter nagedachtenis van t'Serclaes.
"Life is Magick"
[color=indigo][b]Magister Magus[/b][/color]

Plaats reactie